Af en toe moet een mens eens eerlijk zeggen waar het op staat. Voor zichzelf. En misschien ook wel voor andere ouders in een gelijkaardige situatie.
Ik deed het eerder al, in deze post. Ondertussen zijn we ruim een half jaar verder. We zijn zelfs net een nieuw jaar en een nieuw decennium ingestapt, dus vond ik het hoog tijd voor een update.
De marathon heb ik gelopen ondertussen. En met die kersen op mijn taart komt het, geloof ik, ook wel goed. Maar al de rest gaat net dat tikkeltje moeizamer. Er is vooruitgang, er is hoop. Er is liefde in so many ways. Maar het blijft elke dag keihard opnieuw beginnen. Vol verse moed.
Hoe goed je ook omringd bent (en dat ben ik absoluut!), kinderen in je eentje opvoeden, is gewoon niet simpel. Zeker niet als je luide, behoorlijk slecht luisterende kinderen hebt, die al eens durven tegenspreken, vaker niet dan wel tevreden zijn en maar niet leren dat genoeg écht wel genoeg is. Ook al herhaal je de regels eindeloos. Ik ben dan ook heel vaak de moeder die ik nooit wilde zijn. Zeuren. Zagen. Kijven begot. Roepen. Ja, zelfs tieren af en toe.
Anderzijds geniet ik ook van een aangenaam soort exclusiviteit. Ons kleine team versus de rest van de wereld. Samen slapen in het grote bed bijvoorbeeld. Die warme lijfjes midden in de nacht nog nét iets dichter tegen je aantrekken. Intens knuffelen. Samen de dag overlopen tijdens het avondeten. En daarna lekker chill met de beentjes omhoog op de bank tv kijken.
Mijn kinderen hebben de issues van elk ander kind, of toch zeker die van elke jongen van hun leeftijd, dat wil ik best geloven. Maar diegene die specifiek een gevolg zijn van de scheiding moeten ze er wel nog extra bijnemen. Geheel ongewild. Worstelend met vragen die ze zelfs niet eens verwoord krijgen. En met gevoelens die ze niet kunnen plaatsen. Dat is verre van evident voor een 6- en een 8-jarige. ‘Wild’ worden van het constante over- en weer moeten is zo’n issue. Keer op keer dat moeilijke evenwicht zoeken omdat je zowel je mama als je papa graag ziet en hen allebei wil verdedigen. Of onnodig de schuld op jou nemen voor domme zaken die mislopen tussen je ouders of spullen die achterblijven bij één van hen. Terwijl dat helemaal je verantwoordelijkheid niet is.
Strugglen doen ze dus. Met die issues en met zichzelf. Zozeer dat ze het mij bij momenten geweldig moeilijk maken. Meer en meer momenten zelfs. Alsof, zeker bij de oudste, het hele gegeven van de scheiding nu pas diep naar binnen sijpelt en hem totaal uit balans brengt.
Dat we diegenen die we het liefste zien, vaak het meeste pijn doen, is een troostende gedachte. Dat kinderen later, als ze wat groter zijn, wel zullen beseffen wie wat voor hen gedaan en opgeofferd heeft, is dat ook. Je ergens thuis voelen, betekent loslaten en jezelf kunnen zijn. Geen rolletje moeten spelen. En dat kunnen ze bij mij. Maar tegelijk ben ik er dus ook de dupe van.
Ik doe mijn best, elke dag opnieuw. En zij ook natuurlijk, op hun manier. Meer kunnen ze niet doen. Meer kan ik niet doen. Meer heb ik niet in de hand. Soms gaat het goed. Soms gaat het niet goed. De ene keer hou ik de strijd lang vol, de andere keer geef ik me sneller gewonnen. Ergens went het ook wel. Dat vallen en weer opstaan. De moed verliezen en weer terugvinden. Overnight steeds sneller terug opladen. En tegelijk helemaal niet. Want bijna elke intense dag samen eindigt met deze vraag: “Wanneer gaan we terug naar papa?” Alsof alles wat ik voor hen deed compleet vanzelfsprekend is, helemaal niks betekent. Alsof een (hun) rots in de branding nooit kan afbrokkelen.
(Tuurlijk weet ik dat ze hem gewoon keihard missen. En dat mogen ze uiteraard. Dat gemis zal ik altijd erkennen. Maar ergens doet het me pijn.)