26 januari 2014. Een milde winterse zondagavond en het lief en ik zouden eindelijk eens gaan eten bij Yam Thai, het restaurant van Nathalie Meskens en haar man Jeroen. Dat hadden we hen en elkaar al lang beloofd. Alleen kreeg het kind in mijn buik plots heel andere plannen. En dus werd het voorziene eetfestijn last minute vervangen door een bezoek aan het ziekenhuis. Ach, ook gezellig. En spannender. Want de resultaten van de monitor en het bijhorende onderzoek lieten al gauw niks meer aan de verbeelding over. Het spel was inderdaad begonnen, het kind onderweg. Een maand te vroeg, net als zijn broer. Maar net daarom waren we niet verrast en nog minder ongerust. Ook de keizersnede die omwille van een nieuwe stuitligging nodig was, boezemde mij deze keer een pak minder angst in. Laat maar komen dat mini-ding, we’ve done this before. En jawel, het kleine mensje kwam. 2 kilo en 240 gram. Belachelijk petite en fijn, edoch onwaarschijnlijk perfect. Al zeg ik het zelf (sorrynotsorry, moeders zijn nog nooit het toonbeeld van objectiviteit geweest!). Een paar dagen couveuse, een weekje sondevoeding en in totaal veertien dagen topverzorging op de prematurenafdeling later mocht Rowen mee naar huis. Met ons en met zijn broer. Zijn grote broer. Die laatste droeg glimmend van trots de maxi-cosi mee naar buiten. Alsof de draagmand symbool stond voor de nieuwe verhoudingen binnen ons gezin en het besef voedde dat het kind erin wel degelijk een blijver was.
Ondertussen zijn we een jaar verder. Een heel jaar. Ik kan het amper geloven. Finn deelt geen speelgoed en haalt knuffelen en versmachten weleens door mekaar, maar is voor de rest een redelijk voorbeeldige broer. Rowen is van een onrustige, very high maintenance baby uitgegroeid tot een evenwichtige, lieve en vrolijke peuter. Zo’n kind dat lacht en doet lachen. Waarop je onmogelijk langer dan twee tellen boos kan zijn. Zelfs niet als hij je voor de 365e nacht op rij uit je slaap haalt. Zelfs niet als hij er een sport van maakt om de kaka consequent naast zijn pamper te mikken. Een kind waardoor je voelt en beseft: ik kan het! Kinderen grootbrengen, bedoel ik dan. Twee tegelijk zelfs. Wie had dat ooit gedacht? Als ik nu uitzonderlijk slechts één van de twee in huis heb, begrijp ik hoegenaamd niet waarom ik vroeger met dat ene kind soms zo gestresseerd en onzeker rondliep. Eén kind is easy, toch? En nul kinderen is helemaal peanuts. Als je weet wat het is om er twee (of meer) in huis te hebben tenminste. Wat deed ik vroeger in godsnaam met al mijn tijd? Hoe vulde ik mijn dagen? Mijn leven? Hoe saai en oppervlakkig was het niet om alleen met mezelf en met mijn eigen doelen en noden bezig te zijn? Bwah. Gelukkig heb ik ook lange tijd schaamteloos genoten van die luxesituatie. Als ik dat trouwens niet gedaan zou hebben, hield ik er over de huidige levensfase ongetwijfeld een andere mening op na.
Ik ben het voorbije jaar alleszins een betere mama geworden (sorrynotsorry, moeders zijn al te vaak het toonbeeld van bescheidenheid!). Ik ben erop vooruit gegaan qua time management, op vlak van verzorgings-, opvoedings- en entertainmenttechnieken. En ik heb ook ontdekt dat liefde niet ondeelbaar is. Dat je zo’n tweede kind moeiteloos even keigraag kan zien als het eerste. En nog straffer: dat je je beide kinderen elke dag nog een beetje liever ziet. Zou er ergens een grens zijn wat dat betreft of kan die liefde eindeloos blijven groeien? Ik zou er alleszins niks op tegen hebben. En ik wil het zelfs testen met een derde kind. Alleen moet ik dan een andere man zoeken, zegt de huidige. Dedju.
(Deze column verscheen afgelopen weekend in HALLO, een bijlage van Het Belang van Limburg.)