Ik ben vier en ik vind het niet altijd leuk hier.

Altijd ontevreden en nooit content.
Ziedaar de gemoedstoestand van mijn oudste dezer dagen.

Allesbehalve aangenaam gezelschap dus. Vermoeiend ook. En weinig bevorderlijk voor de sfeer in huis. Of daarbuiten. (Al gaat het op school en op een ander nét iets beter.)

Continu zeuren, zagen, zeuren, zagen en nog eens, jawel, zeuren en zagen.

Wat we ook doen of zeggen, wat hij ook mag doen of zeggen, het volstaat niet. Of het is fout. En dan wordt hij nog net iets bozer of kribbiger dan hij al was.

Zijn willetje moet hier en nu wet worden. En anders zet hij zijn wensen en verlangens moeiteloos op repeat.

“Ik wil nu tv/Ipad/computer kijken”. x 100
“Ik wil nu naar beneden gaan. Als ik ja zeg, moet jij opstaan”. x 100

(“Zet die ploat af!” denk ik dan weer.)

Een deal maken, lukt niet. Negeren helpt niet.

Onbegrepen, niet ondergewaardeerd hoop ik. Complimenten en appreciatie waar nodig en zelfs meer. Maar dat hij er mooi uitziet of goed getekend heeft, wil hij zelfs niet horen.

Geef je hem appelsiensap, wil hij liever appelsap.
Mag ie op uitstap naar Plopsa, is hij ontgoocheld dat we niet naar de Efteling rijden.
Stel je kousen met Darth Vader op voor, moet hij de Storm Trooper versie hebben.

Enzoverder, enzovoort.

Het glas is altijd halfleeg. Zijn glas is altijd halfleeg.

Issues, problemen en besognes. De hele dag door. Niks vanzelfsprekend. Niks onbezonnen.

Weinig genot. En ongegeneerd kinderplezier.

Een getroebleerd zieltje. Nu al.

Het contrast met zijn broer kan niet groter zijn. Dat kind huppelt door de dag. Met een lach. En meer positivisme dan de laatste zeven Dalai Lama’s samen.

Zou het een fase zijn? Aub? Of zal hij altijd een beetje worstelen met het leven?

Ik hou mijn (moeder)hart vast.